Intern verslag 89b

Onderzoek Oude Hulst (Zuidwal)


Naar aanleiding van eerder uitgevoerd archeologisch onderzoek (project DBZN) is in juli 2002 eerst oriënterend (intern rapport nr....) en vervolgens uitvoerig archiefonderzoek ingesteld naar de middeleeuwse bebouwing aan de Oude Hulst (het terrein van de voormalige drukkerij Zuidwal 58). Dit onderzoek heeft wel de nodige resultaten opgeleverd, maar de ondoorzichtige perceelsstructuur in dit gedeelte van de stad maakt het nagenoeg onmogelijk om een sluitende topografische en bezitsreconstructie te maken van de tijd vóór 1500. Hier komt nog bij dat terwijl de hertogelijke cijnsregisters, waarvan er voor Den Bosch vanaf 1520 bewaard gebleven zijn, doorgaans een hulpmiddel vormen bij het reconstrueren van de parcellering en de bezitsverhoudingen, ze bij het onderzoek verwarrend hebben gewerkt, omdat de in de posten opgegeven breedte van de percelen al in de vijftiende eeuw niet meer correspondeerde met de bezitsverhoudingen. In dit geval kon de ontwikkeling van de cijnsposten juist pas achteraf worden vastgesteld aan de hand van de overdrachtsakten. Tot overmaat van ramp moesten er nogal wat lacunes in de overdrachtsakten overblijven, mogelijk een gevolg van gebreken in de indicering van het Bosch' protocol. Noodgedwongen bevat het navolgende daarom nogal wat veronderstellingen.

Situering

Zoals uit de plattegrond van Jacob van Deventer van omstreeks 1570 kan worden afgelezen (zie afbeelding), strekten de te behandelen percelen zich vanaf de Oude Hulst aan de achterzijde uit in de richting van de stadsmuur, later de stadswal. Uit de schepenakten kan verder worden afgeleid dat tot verschillende complexen ook nog grondstukken buiten de muur lagen - zij worden kamp of beemd genoemd. Deze percelen liepen door tot aan het water, dat zoals elders in en rond de stad de Dieze werd genoemd. Ook deze situatie laat zich op de kaart van Van Deventer aflezen. Een tweetal wegen ging door de stadsmuur heen tot aan een buiten de muur staande molen. De meest westelijke was de zogenaamde Molensteeg, de andere lag verder naar het oosten toe, in het verlengde van de Mortel, de
latere Berenbijt.
In ieder geval konden we om te beginnen aan de hand van de cijnsregisters voor het hier behandelde complex - zich uitstrekkend vanaf de nog bestaande Refugie van de abdij van Sint-Geertruid te Leuven (Sint-Jorisstraat 33-35) in het westen tot aan de Bandsche poort in het oosten - de totale breedte vaststellen. Achtereenvolgens ging het om drie kavels van respectievelijk 38, 240 en 92 1/2 voet, dus samen 370 1/2 voet breed.1 Dit is ongeveer 106 meter. Waneer we dit vanaf de oosthoek van het Refugiehuis uitzetten op een plattegrond, dan komen we uit bij de tegenwoordige Bandsche poort.

Algemeen Rijksarchief Brussel (ARA), Archief van de Rekenkamers, nr. 45067, f 66v-67:

Maria relicta Iohannis de Baecx
Domicella Elisabeth relicta Godefridi die Luwe de area Wolleri Nennen
X d. minus 1/2 orth

Iohannes die Cock de eadem hereditate
X d. minus 1/2 orth

Maria relicta lohannis de Baecx
Domicella Elisabeth relicta Godefridi die Luwe de eadem hereditate
XX d. minus orth

(achter voornoemde posten: tenent XCII 1/2 pedatis)
Rodolphus de Gravia de area Henrici Otters de IIc XL pedatis
XXVII d.

(achtergeschreven: Presbiteri?)
Henricus Masschereel
Domicella Spierinck; relicta Herberti de Oy
VIII d.

Eadem domicella
VIII d.

(achter beide posten: tenent XXXVIII pedatas)

De inspringingen geven latere bezitters weer, die in het cijnsboek boven de oorspronkelijke cijnsplichtigen werden geschreven.
A Massereelshuis (met westelijk deel perceel Roelof van Grave)
B Oostelijk deel perceel Roelof van Grave
C Perceel Baecxe poort

De verkaveling tussen de Oudehuist en de stadsmuur gereconstrueerd aan de hand van de plattegrond van Jacob van Deventer van omstreeks 1570.

De kavels van het Massereelshuis

Tussen het nog bestaande Refugiehuis van Sint-Geertruid en de Molensteeg lag een perceel waarop in de zestiende eeuw het zogeheten Massereelshuis stond. Dit huis stond aan de oostzijde, naast de steeg. Dit complex vormde een samenvoeging van drie kavels, waarvan de geschiedenis met betrekkelijke zekerheid is terug te voeren tot de tweede helft van de veertiende eeuw. Het westelijke perceel (A) vormde een huis en erf, op het middelste (B) stonden twee kameren en het oostelijke (C) was een deel van een huisplaats, waarop zich het Massereelshuis bevond.

A. Wat het westelijk deel betreft: op 9 mei 1382 vestigde Jan Basijn ten behoeve van Willem Schil-der een cijns van 6 pond op het goed, dat bij deze gelegenheid omschreven werd als 'huis en erf gelegen in 's-Hertogenbosch aan de straat geheten Huls tussen erf van Roelof van Grave aan de ene en erf van Aart Tielkens aan de andere zijde'.1 Dit huis en erf was in de eerste helft van de vijftiende eeuw in het bezit van Peter van Hijnen, die het had verkregen van zijn broer Jan. Op 21 januari 1451, na Peters overlijden, droegen zijn kinderen het over aan Hendrik natuurlijke zoon van wijlen Klaas Everitsz. Het complex werd hierbij opnieuw omschreven als huis en erf gelegen tussen erf van Roelof van de Grave en van Aart Tielkens.2 De weduwe van Hendrik Klaas Everitsz. en haar tweede echtgenoot droegen het goed vervolgens krachtens testament van Hendrik op 23 februari 1460 over aan Jan Heimansz. Weentken. Als belendingen werden nu opgegeven Jan Monix en Gerard Petersz. van Eyck.3 Jan Weentken transporteerde het goed kort daarop aan de zojuist genoemde Gerard van Eyck.'
1.Gemeentearchief 's-Hertogenbosch, Rechterlijk archief, Bosch' protocol (hierna aan te halen als R) nr. 1176, f 209: domo et area sitis in Buscoducis ad vicum dictum Huls inter hereditatem Rodoliphi de Gravia ex uno et hereditatem quondam Arnoldi Tielkini.
2.R 1221, f 41v. Twee dagen later werd een cijns op het goed gevestigd (ald., f 42).
3.R 1230, f 47v: Michael filius Egidii Matheeus soen, maritus et tutor legitimus ut dicebat Elizabet sue uxoris, relicte quondam Henrici filii naturalis quondam Nicolai Everits soen, et ipsa cum eodem Michaele tamquam cum suo tutore ad hoc ei electo et ei a iudice rite dato, potens ad hoc vigore testamenti dicti quondam Henrici, domum et aream sitam in Buscoducis ad vicum dictum Huls inter hereditatem Rodolphi de Gravia ex uno et inter hereditatem quondam Arnoldi Tielkini ex alio, quam domum et aream dictus Henricus filius naturalis quondam Nicolai Everits soen erga Petrum et Margaretam, liberos quondam Petri filio quondam Petri de Hijnen, Hermannum filium quondam Theoderici vanden Elzen, relictum quondam Elizabet sue uxoris, filie dicti quondam Petri, filii quondam Petri de Hijnen, et Theodericam relictam quondam Henrici filii dicti quondam Petri filii quondam Petri de Hijnen acquisierat, prout in litteris,
Dit levert de volgende reeks bezitters op:

(1382) Jan Basijn
Jan Petersz. van Hijnen »
Peter Petersz. van Hijnen »
zijn erfgenamen 21 januari 1451 »
Hendrik natuurlijke zoon van Klaas Everitsz. (van der Ruilen)
zijn weduwe en tweede echtgenoot 23 februari 1460 »
Jan zoon van wijlen Heiman Weentken 10, 11 of 12 april 1460 »
Gerard Petersz. van Eyck

B. Het middelste perceel bestond in de vijftiende eeuw uit twee kameren. Op 13 maart 1399 gaf Roelof van Grave deze kameren met hun ondergrond in de Huls tussen het erf van Jan Basijns en een ander erf van Roelof in cijns aan Zeger van Bommel. Uit de omschrijving blijkt dat op dat andere erf een kamer met schoorsteeen tegen de hier genoemde kameren aanstond.2 Op 1 april 1406 droegen Jan Gijselenz. van Oss als echtgenoot van Jutte weduwe van Zeger van Bommel en Mencta dochter van
Jutte en Zeger de kameren over aan Jan Erenbout, zoon van Gerard Pauw, en aan Jan Stofkens. De transportanten beloofden om de minderjarige Margriet, een andere dochter van Jutte en Zeger, afstand van haar rechten op de kameren te laten doen zodra zij meerderjarig was geworden.3 Dit gebeurde al op 12 augustus van hetzelfde jaar. Jan Gijsselen beloofde toen aan Margriet 28 gulden te zullen betalen na het overlijden van haar moeder. Als bijzonderheid werd vermeld dat de kameren vóór aan de straat een breedte hadden van 29 voet en 1 duim, dit wil zeggen ongeveer 8.30 meter. Het waren dus kleine woningen. Op dezelfde datum verdeelden Jan Erenbout en Jan Stofkens de kameren, waarbij eerstgenoemde de oostelijke en laatstgenoemde de westelijke verkreeg.4
 et que domus et area nunc sita est ibidem inter hereditatem Iohannis Monix ex uno et inter hereditatem Gerardi de Eyck, filii quondam Petri de Eyck ex alio, tendentem a communi platea ad murum opidi de Buscoducis, ut dicebat, hereditarie supportavit Iohanni filio quondam Heymanni Weentken ---.
1.R 1230, f 73 (1460 april 10, 11 of 12). De datum is onleesbaar; voorgaande akten zijn van 10 april, de volgende van 13 april.
2.R 1181, f 163, blz. 321: duas cameras cum suis fundis, sitas in Buscoducis ad vicum dictum Huls inter hereditatem quondam Iohannis Basijns ex uno et inter aliam hereditatem dicti Rodolphi ex alio, tendentes a communi platea retrorsum usque ad murum opidi de Buscoducis, et que due camere continent ante iuxta communem plateam XXIX pedatas et unum pollicem in latitudine, prout ibidem site sunt et limitate, simul cum medietate parietis consistentis inter dictas duas cameras et inter dictam aliam hereditatem dicti Rodolphi et cum medietate epycausterii dicti scoersteen in eodem pariete consistentis, scilicet cum illa medietate dictorum parietum et epycausterii, que medietas sita est versus dictas duas cameras.
3.R 1184, f 311v.
4.R 1184, f 385v-386: Iohannes Ghisellen soen de Os promisit super omnia habita et habenda Margarete filie quondam Zegeri de Boemel XXVIII gulden --- statim post decessum Iutte matris dicte Margarete relicte quondam Zegeri predicti persolvendos. Testes Io. et Egidius. Datum quinta post Laurentii.
Margareta filia quondam Zegen de Boemel cum tutore super duabus cameris ac earum fundis, sitis in Buscoducis ad vicum dictum Huls inter hereditatem quondam Iohannis Basijns ex uno et inter hereditatem Rodolphi de Gravia ex alio, tendentibus a communi platea retrorsum usque ad murum opidi de Buscoducis, et que due camere continent ante iuxta commumem plateam XXIX pedatas et unum pollicem in latitudine, et super medietate parietis consistentis inter predictas cameras et inter predictam hereditatem dicti Rodolphi atque super medietate epychaustorii dicti scoersteen, verkregen van Roelof van Grave enz., ad opus Iohannis Erenbout et Iohannis Stofkens soen hereditarie renuntiavit, ---. Testes Io. et Egidius. Datum quinta post Laurentii.
Dicti Iohannes et Iohannes palam recognoverunt se divisionem hereditariam mutuo fecisse de premissis, mediante qua divisione una camera dictarum duarum camerarum, scilicet illa camera que sita est contigue iuxta predictam hereditatem dicti Rodolphi vanden Grave ex uno et inter parietem interstitialem dictas duas cameras distingentem et separantem, simul cum medietate eiusdem parietis, scilicet cum illa medietate que sita est versus dictam hereditatem dicti Rodolphi, atque medietas orti siti retro cameras predictas, scilicet illa medietas que sita est contigue iuxta diciam hereditatem dicti Rodolphi, ut dicebat, prefato Iohanni Erenbout cesserit in partem ---; et mediante qua divisione reliqua camera cum suo fundo, scilicet illa camera que sita est contigue iuxta dictam hereditatem dicti quondam Iohannis Basijn, simul cum medietate dicti parietis atque medietas dicti orti, scilicet illa medietas que sita est contigue iuxta he-

Opeenvolgende bezitters van beide kamers:

Roelof van Grave 13 maart 1399 »
Zeger van Bommel
zijn dochters 1 april en 12 augustus 1406 »
Jan Erenbout en Jan Stofkens
12 augustus 1406 bij deling:
westelijke kamer » Jan Stofkens
oostelijke kamer » Jan Erenbout

De westelijke kamer werd door Jan Stofkens op 16 mei 1410 overgedragen aan Jutte van den Spiker.1 Later behoorde de kamer toe aan Dirk Petersz. van Overstege, die haar overdroeg aan Otte Pauwels Ottenz. en deze op zijn beurt op 14 mei 1422 aan Katelijn weduwe van Goossen Weghen, dochter van Andries van Wamel.2 Hierna moet deze kamer in handen zijn gekomen van Albert Evertsz. van Vught, die haar op 31 januari 1458 transporteerde aan Gerard van Eyck. Zij werd bij die gelegenheid gesitueerd tussen erven van Gerard van Eyck en Hendrik van der Ruilen. Alberts broers Roelof en Evert deden hierbij afstand van hun recht op die kamer.3 Met Hendrik van der Ruilen zal de hiervóór genoemde Hendrik Klaas Everitsz. bedoeld zijn.

Bezitters van de westelijke kamer:

Jan Stofkens 16 mei 1410 »
Jutte van den Spiker
Dirk Petersz. van Overstege »
Otte Pauweis Ottenz. 14 mei 1422 »
Katelijn weduwe van Goossen Weghen, dochter van Andries van Wamel
Albert Evertsz. van Vught 31 januari 1458 »
Gerard van Eyck

De oostelijke kamer, toebehorend aan Jan Erenbout, is in het bezit gekomen van Jan van Lieshout. Zijn weduwe verkocht de helft van die kamer op 30 december 1421 aan Borchard Albert Borchard, terwijl op dezelfde datum twee dochters van Jan de Weert 2/3 deel van de helft van die kamer overdroegen. Op dezelfde datum werd beloofd dat het resterende 1/3 gedeelte zou worden overgedragen door de nog onmondige dochter Margriet dochter van wijlen Anselm zoon van Jan de Weert.4 Of dit
 reditatem predictam dicti quondam Johannis Basijn, ut dicebat, dicto prefato Iohanni Stofkens soen cesserit in partem ---, tali annexa condicione quod dictus Iohannes Erenbout unam medietatem censuum prediciorum exnunc deinceps singulis annis et perpetue taliter dabit et solvet ex dicta eius camera cum eius fundo et medietate orti, sic quod prefato Iohanni Stofkens soen ac ad et supra predictam eius cameram ac medietatem eius orti predictas dampna exinde non eveniant in futurum, et simuli modo quod dictus Iohannes Stofkens soen reliquam medietatem eorundem censuum predictorum exnunc deinceps singulis annis et perpetue taliter dabit et solvet ex dicta eius camera cum eius fundo atque ex eius medietate orti predictarum, sic quod prefato Iohanni Erenbout ac et supra predictam eius cameram cum eius fundo ac medietatem ad ipsum spectantem camerarum predictarum dampna exinde non eveniant in futurum ---. Testes, datum supra.
1.R 1186, f 395v.
2.R 1193, f 98v: Otto filius quondam Pauli Otten soen cameram cum suo fundo, sita in Buscoducis ad vicum dictum Huls inter herediiatem quondam Iohannis Basyn et inter hereditatem seu cameram Iohannis dicti Erenbout, simul cum medietate parietis inter dictas cameras consistentis; item medietatem orti siti retro duas cameras predictas, supportatas dicto Ottoni a Theoderico Peters soen van Overstege, prout in litteris, hereditarie supportavit Katherine relicte quondam Goeswini Weghen, filie quondam Andree van Wamel ---.
3.R 1228, f 273v: Aelbertus de Vucht, filius quondam Everardi de Vucht, quandam cameram cum eius fundo et attinentiis atque ortum, sitos in Buscoducis in vico dicto den Audenhuls inter hereditatem Gerardi de Eyck, filii quondam Petri, ex uno et inter hereditatem Henrici vander Rullen ex alio, tendentes a dicto vico ad murum opidi de Buscoducis, ut dicebat, hereditarie supportavit dicto Gerardo ---. Rodolphus et Everardus fratres, liberi quondam Everardi de Vucht, super premissis et iure ad opus dicti Gerardi de Eyck hereditarie renunciaverunt ---.
4.R 1192, f 409: Theodericus Huysman, maritus et tutor Mechtildis sue uxoris, relicte quondam Iohannis de Lieshout,
laatste gebeurd is, heb ik niet kunnen traceren, wel dat Borchard het 2/3 deel later heeft overgedragen aan de hierboven al genoemde Katelijn weduwe van Goossen Weghen, dochter van Andries van Wamel, die het op haar beurt op 4 november 1429, samen met de andere helft van de kamer overdroeg aan Willem Willemsz. de Wit.1 Deze transporteerde die delen op 8 februari 1435 aan Jan Jansz. Heusdens.2 Hierna zal deze kamer toch weer in handen zijn gekomen van Willem Willemsz. de Wit: de echtgenoten van zijn dochter Mechteld en Katelijn transporteerden op 1 maart 1456 de hier behandelde kamer aan Gerard van Eyck. Zij was toen gelegen tussen erf van Albert van Vught aan de westzijde en van de genoemde Gerard van Eyck aan de oostzijde.3

Ergo bezitters van de oostelijke kamer:

Jan Erenbout
 potens ad infrascripta ut dicebat vigore testamenti facti per quondam Iohannem de Lieshout, medietatem unius camere cum eius fundo duarum camerarum cum suis fundis, sitarum in Buscoducis ad vicum dictum Huls inter hereditatem quondam Iohannis Basijns ex uno et inter hereditatem Rodolphi de Gravia ex alio, tendentium a communi platea ad murum opidi de Buscoducis, scilicet medietatem illius camere que sita est iuxta hereditatem Rodolphi predicti; item medietatem ad ipsam et ad Mechtildem eius uxorem predictos spectantem in medietate parietis interstitialis, scilicet illius medietatis que sita est versus hereditatem Rodolphi predicti, item in medietate unius medietatis orti siti retro cameras prediclas, quas cameram, medietatem parietis et medietatem orti predictas Iohannes de Lieshout erga Iohannem Erenbout, filium quondam Gerardi Paeuwe, acquisierat, prout in litteris, hereditarie vendidit Borchardo filio quondam Alberti Borchart ---. Datum penultima decembris.
Gertrudis filia quondam Iohannis die Weert, relicta quondam Ludekini de Hees, cum tutore, atque Henricus de Lieshout, maritus et tutor Katherine sue uxoris, filie quondam Iohannis predicti, duas tercias partes ad ipsos ut dicebant spectantes in medietate unius camere cum eius fundo duarum camerarum cum suis fundis ut supra; atque in medietate medietatis parietis interstitialis atque in medietate medietatis orti predictorum, que due tercie partes predicte Gertrudi et Henrico de Lieshout predictis de morte quondam Agnetis filie quondam Iohannis de Weert successione advolute sunt, ut dicebat, hereditarie supportavit Borchardo filio quondam Alberti Borchart ---. Testes, datum supra.
Arnoldus Hack die mesmeker promisit super omnia quod ipse Margaretam filiam quondam Anselmi filii quondam Iohannis die Weert, adhuc impuberem existentem, dum ad annos sue pubertatis pervenerit, super una tercia parte ad ipsam spectante in medietate camere et medietate medietatis parietis interstitialis et medietate medietatis orti eiure ad opus Borchardi predicti faciet hereditarie renunciare ---. Testes, datum supra.
1.R 1200, f 150: Katherina relicta quondam Goeswini filia quondam Andree van Wamel, cum tutore, duas tercias partes medietatis unius camere duarum camerarum cum eius fundo, sitarum in Buscoducis ad vicum dictum Huls inter hereditatem quondam Iohannis Basijns ex uno er inter hereditatem Rodolphi de Gravia ex alio, scilicet illius medietatis illius camere que sita est iuxta hereditatem Rodolphi predicti, atque medietatis unius medietatis parietis interstitialis, scilicet illius medietatis que sita est versus hereditatem dicti Rodolphi, item medietatis unius medietatis orti siti retro cameras predictas, quas duas tercias partes dicta Katherina erga Borchardum filium quondam Alberti dicti Borchart acquisierat; item medietatem unius camere cum eius fundo supradictarum duarum camerarum, videlicet illius que sita est iuxta hereditatem Rodolphi predicti; item medietatem unius medietatis dicte parietis interstitialis atque medietatem unius medietatis supradicti orti, quas medietates predictas dicta Katherina erga dictum Borchardum acquisierat, prout in diversis litteris, hereditarie supportavit Willelmo die Wyt, filio quondam Willelmi die Wit, ---. Testes, datum supra (=4ta novembris).
2.R 1205, f 143: Willelmus die Wit, filius quondam Willelmi die Wit, duas tercias partes medietatis unius camere duarum camerarum cum eius fundo sitarum in Buscoducis ad vicum dictum Huls inter hereditatem quondam Iohannis Basijns ex uno et inter hereditatem Rodolphi de Gravia ex alto, atque medietatis unius medietatis parietis interstitialis, item medietatis unius medietatis orti siti retro cameras prediclas; item medietatem unius camere cum eius fundo supradictarum duarum camerarum, quas duas tercias et medietatem unius camere predictas diclus Willelmus die Wyt erga Katherinam relictam quondam Goeswini Weghen, filiam quondam Andree van Wamel, acquisierat, prout in litteris, hereditarie supportavit Iohanni Huesdens, filio quondam Iohannis Huesdens ---. Datum octava februarii.
3.R 1226, f 303v: Everardus filius quondam Willelmi Valkenborchs, maritus et tutor legitimus ut dicebat Mechtildis sue uxoris, et Iohannes filius quondam Iohannis Berijs, maritus et tutor legitimus ut dicebat Katherine sue uxoris, filiarum quondam Willelmi die Wyt, filii quondam Willelmi die Wyt, cameram quandam cum suis orto et attinentiis sibi adiacentibus, sitam in Buscoducis ad vicum dictum Huls inter hereditatem Aelberti de Vucht, filii quondam Everardi de Vucht, ex uno er inter hereditatem Gerardi de Eyck filii quondam Petri, ex alio, tendentem a communi plateam ad murum opidi de Buscoducis ut dicebat, hereditarie supportaverunt dicto Gerardo de Eyck ---.
Jan van Lieshout »
zijn weduwe en twee dochters de helft plus twee derde delen 30 december 1421 »
Borchard Albert Borchard deze delen »
Katelijn weduwe van Goossen Weghen deze delen 4 november 1429 »
Willem Willemsz. de Wit deze delen 8 februari 1435 »
Jan Jansz. Heusdens
Willem Willemsz. de Wit
zijn dochters de hele kamer 1 maart 1456 »
Gerard van Eyck

Als oostelijke belending van de oostelijke kamer werd in 1421, 1429 en 1435 een erf van Roelof van Grave opgegeven, die in 1399 de beide kamers aan Zeger van Bommel in cijns had gegeven. Deze moet echter in de genoemde jaren al lang overleden zijn geweest. In 1456 wordt Gerard Petersz. van Eyck als belending genoemd. Dat er op dit erf ten oosten van de kameren een huis stond, volgt al uit de schepenakte van 13 maart 1399 betreffende de uitgifte van de kameren. Er was toen sprake van een tussenmuur met schoorsteen. Op 15 maart jaar 1458 gaf Gerard dit huis, erf en tuin, gelegen tussen een steeg aan de ene kant en de kamers of het overige erf van Gerard aan de andere kant, in erfelijke cijns aan zijn zwager Klaas Spierinc voor de hertogcijns en voor 38 pond jaarlijks aan genoemde Gerard.1 Klaas was gehuwd met Luitgard Petersdochter van Eyck.2 Deze cijns werd op 29 augustus 1472 door Gerrit overgedragen aan Meus, Peterke en Anthonis, kinderen van genoemde, inmiddels overleden Klaas Spierinc.3 Op 10 mei 1483 droegen Meus en Anthonis elk een derde deel van het complex over aan hun zuster Peterke. De omschrijving luidde toen: 'huis, erf, tuin en daaraan buiten de stadsmuur van 's-Hertogenbosch gelegen kamp, gelegen in 's-Hertogenbosch ter plaatse geheten de Oude Hulst tussen openbare straten aan de ene zijde en het ene eind en tussen erven van Gerard van Eyck aan de andere zijde, strekkende met het overige eind aan het water aldaar stromend'.4
De genoemde erven van Gerard van Eyck - zoals uit het voorgaande is gebleken bebouwd met een huis en twee kameren - zullen na diens overlijden door vererving of aankoop ook in het bezit gekomen zijn van Peterke dochter van Klaas Spierinc. Bij de verkoop van de latere Refugie van Sint-Geertruid in 1499 werd zij als belendend bezitster van dit complex genoemd.5
Peterke huwde met Herbert van Ooij, heer van Balgoy; hun beider dochter Ulendis of Ulanda van Ooij op haar beurt met Hendrik Jansz. Massereel.6 Deze laatste verkocht op 31 juli 1531 een cijns uit
1.R 1228, f 286v: Gerardus de Eyck filius quondam Petri de Eyck; domum, aream et ortum, sitos in Buscoducis in vico dicto die Audehuls inter stegam seu viculum ibidem tendentem ex uno et inter cameras seu hereditatem reliquam dicti Gerardi de Eyck ex alio, tendentes a dicto vico ad murum opidi de Buscoducis; atque pratulum situm ibidem extra murum predictum inter dictam stegam seu viculum ex uno er inter hereditatem Iohannis Monix ex alio, tendentem a dicto vico ad aquam ibidem fluentem, salvo dicto Gerardo pleno iure eundi et redeundi ab hereditate reliqua dicti Gerardi per pratulum predicium usque ad aquam ibidem fluentem, ut dicebat, simul cum iure dicto Gerardo competente in quibuscumque litteris mentionem inde facientibus, dedit ad hereditarium censum Nycolao Spierinc, suo sororio, ab eodem hereditarie iure habendos et possidendos pro censu fundi exinde prius e iure solvendo, ut dicebat, dando et solvendo ab anno hereditarie terminis solutionis et locis? ad hoc debitis et consuetis; atque pro hereditario censu trigintaocto librarum monete, dando et solvendo sibi ab anno hereditarie Pasche et pro primo solutionis termino a Pasche proxime futuro ultra annum ---.
2.R 1241, f 376v-377 (29 augustus 1472): Bartholomeus et domicelia Petra, liberi quondam dicti Nicoiai Spierinc, ab eodem et quondam Luytgarde sua dum vixit uxore, filia quondam dicti Petri de Eyck.
3.R 1241, f 376v-377.
4.R 1252, f 136-137: domo, area, orto ac campo sibi retro extra murum opidi de Buscoducis adiacente, sitis in Buscoducis ad locum dictum den Auden huls inter communes vicos ex uno et fine uno et inter hereditates Gerardi de Eyck ex alio, tendente cum reliquo fine ad aquam ibidem fluentem.
5.R 1267, f 29 (15 april 1499): domus, aree et orti sitorum in Buscoducis ad vicum dictum den Oudenhuls inter hereditatem domicelie Petronelle filie quondam Nycolai Spierinck; relicte quondam Herberti de Oyen, ex uno et inter hereditatem Petri Zoenen alias de Goburdingen ex alio.
6.A.F.O. van Sasse van Ysselt, De voorname huizen en gebouwen van 's-Hertogenbosch, 3 dln. ('s-Hertogenbosch 1910-1914) dl. I, 413.
'huizen, erven en tuinen en lege erven daar wederzijds aanliggende (...) tussen de openbare straat aan de ene en tussen erf van de abt of het klooster van Sint-Geertruid in Leuven aan de andere zijde, strekkende van de openbare straat tot de stadsmuur van 's-Hertogenbosch; eveneens hiertoe uit zekere beemd gelegen aldaar buiten de genoemde stadsmuur, aldaar tussen erf van genoemde abt of klooster van Sint-Geertruid aan de ene zijde en tussen zekere steeg aldaar zich buiten de genoemde stadmuur uitstrekkend aan de andere zijde, strekkende van de reeds genoemde muur tot aan de Dieze aldaar stromend'.1 Deze omschrijving vinden we in grote lijnen terug bij de overdracht op 8 april 1545 door Hendrik Massereel als echtgenoot van Ulanda (sic) aan hun zoon Herbert Massereel, die op dat moment aan het hof van de prins van Oranje verbleef, om het na hun dood te bezitten.2 Het complex is vervolgens vererfd aan Herberts zoon Floris Massereel, die priester en commandeur van de Duitse Orde in Vught was.
Opmerkelijk is dat de verbreding van de stadswal, die in 1542 aan de zuidzijde van de stad plaatsvond, in de rekening over 1541/42 gesitueerd werd aande wever plaets, after den molenstege ende massereels3 en in de rekening over 1542/43 aende weverplaetse, after heer Adams gasthuis, Massereels ende dair omtrent.4 Dit wijst erop dat het Massereelshuis toen een in het oog springend complex moet zijn geweest.
Floris Massereel stierf op 29 april 1608 en is begraven in de Kruiskerk.5 Dat hij het Massereelshuis heeft vermaakt aan zijn commanderij, zoals Van Sasse van Ysselt veronderstelt, is niet aannemelijk. Op 27 februari 1614 vestigde namelijk jonkheer Michiel Everardsz. de Borchgraeff, heer van Meerveldhoven en drossaard van Megen, een cijns van 30 carolusgulden en 13 stuivers op het huis.6 Tevens beloofde deze aan mr. Johan Costerius, licentiaat in de rechten, de som van 1050 carolusgulden in minderinghe van de cooppenninghen der huijsinghe voirschreven aen joncker Johan van Cortrenbach tot zyne versuecke verschoeten ende getelt.7 Hieruit zou men kunnen afleiden van De Borchgraeff het huis van Van Cortenbach gekocht had.
Hierna is het onmiskenbaar aan de Duitse Orde gekomen. In een register van bezittingen van de
commanderij van Vught uit 1624 wordt het als zodanig vermeld en omschreven als eene schoone huysinge mit sijnen rechten ende toebehoirten, gemeynl. genoempt Masschereels huysinge, gestaen ende gelegen ter plaetse bovengenoempt, op den hoeck van de Molenstege, neffens huysinge der abdije van St. Geertruijden tot Loven. Sijnde alsnu de woninge ende residentieplaetse, daerinne d'heere commandeur jegenwoirdel. inne 's Hertogenbossche is residerende.8 Zoals we zullen zien heeft de orde ook de aangrenzende percelen in oostelijke richting weten te verwerven.

Dit alles levert de volgende reeks van bezitters op:

Roelof van Grave
Jan Jansz. Heusdens
Peter van Eyck »
zijn zoon Gerard Petersz. van Eyck 15 maart 1458 »
zijn zuster Luitgard, gehuwd met Klaas Spierinc »
1.R 1314, f 218v-219: de et ex domibus, areis et ortis ac vacuis hereditatibus sibi mutuo coadiacentibus, sitis in Buscoducis ad locum dictum aenden Alden huls inter communem communem! plateam ex uno et inter hereditatem abbatis seu monasterii sancte Geertrudis in Lovanio ex alio, tendentibus a communi platea ad murum dicti opidi de Buscoducis; item adhuc ex quodam prato sito ibidem extra dictum murum eiusdem opidi ibidem inter hereditatem dicti abbatis seu monasterii sancte Geertrudis ex uno et inter quendam viculum ibidem extra dictum murum protensum ex alio, tendentibus a iamdicto muro usque ad Dyesam ibidem currentem.
2.R 1342, f 324.
3.R.A. van Zuijlen, Inventaris der archieven van de stad 's Hertogenbosch, chronologisch opgemaakt en de voornaamste gebeurtenissen bevattende (Stadsrekeningen van het jaar 1399-1800), 3 dln. ('s-Hertogenbosch 1861-1876), dl. II, 576 (rekening 1541/42).
4.A.w. 591 (rekening 1542/43).
5.Sasse van Ysselt, a.w., I, 414.
6.Zie over hem Van Sasse van Ysselt, a.w., II, 527.
7.R 1489, f 195v-197.
8.J.C.A. Hezenmans, De commanderij der Duitsche orde te Vucht ('s-Hertogenbosch 1887) 72.
hun kinderen Meus, Anthonis en Peterke
Meus 10 mei 1483 1/3 »
Anthonis 10 mei 1483 1/3 »
hun zuster Peterke, gehuwd met Herbert van Ooij »
hun dochter Ulendis of Ulanda, gehuwd met Hendrik Jansz. Massereel 8 april 1545 »
hun zoon Herbert Massereel »
zijn zoon Floris Massereel »
Johan van Cortenbach ? »
Michiel Everardsz. de Borchgraeff ? »
Commanderij Vught van de Duitse Orde

Relateren we al deze gegevens aan het cijnsregister van 1520, dan blijkt alleen kavel A - het huis en erf naast de Refugie van Sint-Geertruid - op naam te staan van de toenmalige bezitters van de kavels A, B en C, te weten 'Jonkvrouw Spierinck, weduwe van Herbert van Ooij'.1 De kavels B en C stonden toen nog op naam van Roelof van Grave. In het cijnsregister van 1573 stond A op naam van heer Floris Massereel, commandeur in Vucht, voer jouffrouwe Spierincx. Dat B en C inmiddels ook in het bezit van deze laatste waren, heeft niet tot aanpassing van het cijnsregister geleid. De hele oorspronkelijke kavel van Roelof van Grave stond toen op naam van die priesters van Den Bossche.2

Huisplaats van Roelof van Grave ten oosten van de Molensteeg

Dit perceel bestond in 1429 uit een huisplaats tussen erf van Jan van den Dijk en erf van Roelof van Grave, met een steeg ertussen, zich uitstrekkend vanaf de straat tot aan de stadsmuur. Jan van den Dijk was bezitter van het oostelijk aangrenzende erf, het hierna te behandelen perceel de Baecxe poort. Aan de westkant grensde de huisplaats toen dus aan de Molensteeg en, weer ten westen daarvan, eveneens erven met kameren van Roelof van Grave.
Op 11 juli 1429 gaf Gijsbert Roesmont, die haar op zijn beurt verkregen had van Ludeke Ludeksz. Buc, deze huisplaats met haar bebouwing in erfelijke cijns aan Jan Jansz. Heusdens.3 Op 2 november 1430 evenwel gaf Gijsbert dezelfde huisplaats opnieuw in cijns uit, en wel aan Gielis Jansz. Heusdens, dus een broer van de zojuist genoemde Jan Jansz. Heusdens. Hoe het complex weer in handen is gekomen van Gijsbert wordt niet duidelijk, mogelijk door evictie wegens niet betalen van de cijns. Deze cijns bedroeg bij de tweede uitgifte 12 pond per jaar. Voorwaarde was dat deze binnen twee jaar een prijzenswaardig huis op het hele lege deel van die huisplaats moest worden bebouwd.4 Blijkens aantekening in de kantlijn van de akte werd de helft van die cijns gelost op 3 april 1623 door de commandeur van de Duitse Orde in Vught. Bezitters van de cijns waren toen de Bossche jezuïeten. Overigens droeg Gielis op 18 maart 1432 de huisplaats weer over aan zijn broer Jan.5
1.Zie voorgaande noot.
2.Rijkarchief in Noord-Brabant (RANB), Archief van de raad en rentmeester-generaal, nr. 280, f 70v:
Die priesters vanden Bossche voer Roeloff vanden Grave van IIc voeten - XXVII d. oudts ---
V St. VI d.

 
Jo. Wernaert Huijnen (doorgehaald: heere tot Ampstelrode) van Anstenrade
Heer Floris Massereel commandeur in Vucht voer jouffrouwe Spierincx van XXXVIII voeten - VIII d. oudts ---
1 st. XI d.

Deselve VIII d. oudts ---
1 st. X d.
 Zie ook blz. 1, noot 1.
3.R 1199, f 78v: quoddam domistadium situm in Buscoducis ad vicum dictum Hulsch inter hereditatem Iohannis de Aggere ex uno latere et inter hereditatem Rodolphi dicti vanden Grave, quadam stega interiacente, ex alio latere, tendens a dicto communi vico Hulsch vocato usque ad murum opidi de Buscoducis, supportatum dicto Ghiiselberto a Ludikino dicto Bueck, filio quondam Ludikini.
4.Promisit insuper dictus Egidius super omnia et habenda dicto Ghiselberto quod ipse infra duos annos proxime futuros situabit aut situare procurabit quandam laudabilem domum supra quandam vacuam partem dicti domistadii ad latitudinem et longitudinem dicte partis domistadii.
5.R 1202, f 73.
Mogelijk stond inmiddels op het perceel een huis. Jan Jansz. Heusdens verkocht op 31 maart 1432 de helft van een huis en erf tussen erf van Dirk die Lu en een steeg naar de stadsmuur toe aan Daneel zoon van wijlen Jan Bloemart,1 maar deze droeg op 23 juli van hetzelfde haar dit goed weer aan genoemde Jan Heusdens terug over.2 Deze verkocht op 9 september 1432 aan Elisabeth weduwe van Willem Jacobsz. een cijns van 20 schellingen uit het hele complex, dus zowel het oostelijk als het westelijk deel, dat bij die gelegenheid omschreven werd als 'huis en erf met al zijn bebouwing en toenehoren, afzonderlijk en tezamen, gelegen in 's-Hertogenbosch aan de straat geheten de Oude Hulst tussen erf van Dirk de Lu aan de ene en tussen erf van wijlen Peter van Eyck aan de andere zijde'. Uit het goed gingen de hertogcijns, een cijns van 10 schellingen oud geld aan de Illustere-Lieve-Vrouwebroederschap en de genoemde cijns van 12 pond aan Gijsbert Roesmont.3
Uiteindelijk zal het complex weer in handen zijn gekomen van Gielis. Op 5 juli 1460 deelden Jan en Hendrik, zonen van wijlen Gielis Jansz. Heusdens uit twee verschillende huwelijken, enkele goederen, waarbij Hendrik naast goederen en rechten in Vught het genoemde huiserf van Gijsbert Roesmont verwierf.4 In ieder geval was in 1468 Hendrik zoon van wijlen Gielis Heusdens in het bezit van negen kameren die gelegen waren tussen een straat en erf van Goiart Dirksz. de Lu.5
Op 30 mei 1492 droegen Jan Adriaan Petersz. en zijn vrouw Dirkske weduwe van Hendrik Heusdens het vruchtgebruik van Dirkse in zes kameren en een leeg erf russen de Molensteeg en erf van wijlen Dirk de Lu, nu zijn erfgenamen, over aan de dochters van Dirkske en Hendrik. Deze droegen
1.R 1202, f 243: Iohannes Hoesdens, filius quondam Iohannis Hoesdens, medietatem cuiusdam domus et aree site in Buscoducis ad vicum dictum den Audenhuls inter hereditatem Theoderici die Lu ex uno et inter quendam viculum tendentem a dicto vico ad murum opidi de Buscoducis ex alio, simul cum medietate camini et parietis interstitialis consistentis in dicta domo et area, videlicet illam medietatem que sita est in latere versus dictam hereditatem dicti Theoderici die Lu, in ea quantitate qua dicta medietas ibidem sita est et palata, ut dicebat, hereditarie vendidit Danyeli filio quondam Iohannis Bloemart, promittens super omnia et habenda warandiam et obligationem deponere, exceptis duobus Brabantie buddreger domino nostro duel exinde solvendis, quos dictus Danyel exnunc deinceps sic et taliter solvet quod dicto Iohanni ad et supra reliquas suas hereditates ibidem situatas dampna exinde non eveniant in futurum, prout recognovit et sub obligatione dicte medietatis repromisit, tali condicione annexa quod dictus Iohannes ex una parte et dictus Danyel ex alia parte dictum caminum et parietem suis communibus expensis servare tenebuntur in laudabili dispositione, hoc eciam adiuncto si aliquis eorum quicquam fregerit in dicto camino ac pariete quod hoc restaurare et recuperare ac reedificare tenebitur suis propriis expensis et laboribus sic quod alteri dampna exinde non eveniant in futurum.
2.R 1202, f 130.
3.Iohannes Huesdens hereditarie vendidit Elisabeth filie quondam Willelmi Jacops soen hereditarium censum viginti solidorum monete solvendum hereditarie nativitatis Iohannis de et ex domo et area cum suis edificiis et attinentiis singulis et universis, sitis in Buscoducis ad vicum dictum Aude Huls inter hereditatem Theoderici die Lu ex uno et inter hereditatem quondam Petri de Eyck ex alio, quadam stega interiacente, tendentibus a communi platea ad murum opidi de Buscoducis, ut dicebat, promittens super omnia et habenda warandiam et aliam obligationem deponere, excepto censu domini nostri ducis et hereditario censu decem solidorum antique pecunie fraternitati beate Marie virginis in Buscoducis et hereditario censu duodecim librarum monete Ghiselberto Roesmont annuatim exinde prius e iure solvendo, ut dicebat, et satisfacere.
4.R 1230, f 325v: Iohannes filius quondam Egidii Huesdens, filii quondam Iohannis Huesdens, ab eodem quondam Egidio et quondam Katherina filia quondam Willelmi Colen soens, et Henricus filius dicti quondam Egidii Huesdens, ab eodem quondam Egidio et quondam Margareta filii quondam Henrici Brabants geniti, palam recognoverunt se quandam divisionem hereditariam mutuo fecisse de quibusdam bonis infrascriptis, ad ipsos ut dicebant speciantibus. Mediante qua divisione verschillende goederen en rechten in Vught en Helvoirt supradicto Iohanni filio quondam Egidii Huesdens predicti cesserunt in partem ---.
Et mediante eadem divisione quoddam domistadium situm in Buscoducis ad vicum dictum Huls inter hereditatem Iohannis de Aggere ex uno et inter hereditatem Rodolphi vanden Grave, quadam communi stega interiacente ex alio, simul cum edificiis in dicio domistadio consisientibus, atque hereditarius census quinque librarum et decem solidorum monete solvendum hereditarie mediatim nativitatis Domini et mediatim nativitatis Iohannis ex domistadio predicto, quos domistadium et censum predicios Egidius Huesdens, filius quondam Iohannis Hoesdens erga Ghiselbertum Roesmont ad censum acquisierat,
en andere goederen en rechten in Vught supradicto Henrico filio quondam Egidii Huesdens cessit in partem ---.
5.R 1237, f 196.
het complex vervolgens over aan Jan Vleminck.1 Deze laatste transporteerde de kameren en het erf op 5 maart 1496 aan zijn broer Mathijs.2 Er waren dus inmiddels drie kameren verdwenen.

Het complex was op het eind van de zestiende eeuw in het bezit van Wouter Dirksz. Schellens, raad, secretaris en griffier van 's-Hertogenbosch. De uitvoerders van zijn testament verkochten het op 11 april 1600 aan Anthonis Lambertsz. Cloot. De omschrijving luidde bij die gelegenheid: twee huijsen voor aen de strate neffens den anderen, net vier cameren oft wooningen dijen zijdelinge aenliggende, henne erffven ende hoff daertoe behoirende, gestaen ende gelegen bijnnen der voorschreven stadt 's Hartogenbossche in d'eynde van St Jorisstraet ter plaetssen genoempt den Ouden Huls, tussen den erve eertijts Gevarts van Doorn, nu Anthonis Lamberts Cloot, ter eenre ende tussen den erve heere Floris Massereel, presbytere, commandeur tot Vucht - een gemeijn straetken geheijten de Molenstege tussen beyde liggende - ter andere zijden, streckende voor van den! gemeijn straet achtenwaerts tot deser stadt walle toe.3 In de twee huizen en vier kameren herkennen we de zes kameren uit 1496.
Op 5 januari 1618 transporteerde Anthonis Cloot de twee huizen en vier kameren als hierboven omschreven aan Werner Huyn heer van Amstenrade, ambtman van Bruggen en maarschalk van het vorstendom Gulik.4 Waarschijnlijk gebeurde dit ten behoeve van de commanderij Vught van de Duitse Orde. In het goederenregister van de commanderij van 1624, wordt het complex omschreven als volgt:
Item eene andere huysinge ofte woninge met eenen schoonen hoff ende versceyden cameren dyen annex, gelegen ter plaetse lest voirs. op d'ander zijde vande Molenstege, sijnde ... verhuert als volgt Den hoff aen Servaes van Perck
16 gl.

D'eene helft van de principale huysinge, mit d'eerste camer in de molenstege, aen Aryen Huyberts, lintwercker
32 gl.

D'ander helft enz. aen Jenneken Wed. Nicolaes van Diedenhoven
32 gl.

D'eerste camer, naest het trapken
13 gl.

De tweede camer in de Molenstege
13 gl.

De derde ende leste camer, naest het cleyn poertken
12 gl.5

Met de schoonen hof in bovenstaande omschrijving is overigens het hierna te behandelen perceel bedoeld.

Opeenvolgende bezitters:

Ludeke Ludekesz. Buc »
Gijsbcrt Roesmont 11 juli 1429 » Jan Jansz. Heusdens ? »
Gijsbert Roesmont 2 november 1430 »
Gielis Jansz. Heusdens 18 maart 1432 »
Jan Jansz. Heusdens ? »
Gielis Jansz. Heusdens erfdeling 5juli 1460 »
Hendrik Gielisz. Heusdens »
zijn weduwe Dirkske, opnieuw gehuwd met Jan Adriaan Petersz., vruchtgebruik »
Dirkske en Hendrikske dochters Hendrik en Dirkske »
Jan Vleminck 5 maart 1496 » Mathijs Vleminck
Hendrik Otters?
De priesterbroederschap in de Sint-Janskerk
Wouter Dirksz. Schellens
1.R 1261, f 269v-270: sex cameris et vacua hereditate dicta een ledige hofstad sibi interiacente dicti quondam Henrici Huesdens, nunc eius heredum, sitis in Buscoducis prope locum dictum den Audenhuls inter quandem stegam dictam die Moelenstege ex uno et inter hereditatem olim Theoderici die Lu, nunc eius heredum, ex alio, tendentibus a communi platea retrorsum usque ad murum opidi de Buscoducis.
2.R 1265, f 149v.
3.R 1409, f 331-332.
4.R 1592, f 136-138.
5.Hezenmans, a.w., 72.
zijn erfgenamen 11 april 1600 »
Anthonis Lambertsz. Cloot 5 januari 1618 »
Werner Huyn van Amstenrade ten behoeve van? »
Commanderij Vught van de Duitse Orde

Het perceel de Baecxe Poort

Dit perceel wordt in het hertogelijk cijnsregister van 1520 'het huiserf van Wouter Nenne(n)' genoemd.1 Deze was omstreeks 1300, tussen 1285 en 1307, schepen van 's-Hertogenbosch.2 Op 18 ju1i 1309 maakte hij zijn testament;3 vóór 27 februari 1310 is hij overleden.4
Het is niet uit te sluiten dat het hier behandelde perceel vermeld wordt in zijn testament. Hij vermaakte daarin de helft van zijn woonhuis aan zijn nicht Lute, gehuwd met Hendrik Corteken. Opmerkelijk is hierbij dat hij 10 pond in gereed geld vermaakte voor het bestraten van de straat waar hij woonde 'voor de gemeenschappelijke steun van mijn buren'.5 Mogelijk is hiermee dus de bestrating van de Oude Hulst bedoeld.
Op 10 augustus 1330 erkende Hendrik Hendriksz. van Mol schuldig te zijn aan Gerard van Nijnsel een cijns van 20 schellingen uit de helft van een huis en erf van wijlen Wouter Nenne in de Oude Hulst. Dit huis was van Wouter Nenne en zijn vrouw Hadewig geweest. Gerard en zijn broer Wellen van Nijnsel hadden die helft aan Hendrik ten cijns gegeven.6 In 1348 werd deze cijns overgedragen aan Gerard Graet, investiet van Hoksent, proost van de Illustere-Lieve-Vroüwebroederschap, ten behoeve van deze broederschap7 en in 1468 door de broederschap aan Rutger van Arkel, die hem echter een dag later weer terug aan de broederschap transporteerde.8 Helaas vermelden deze akten niet wie op dat moment de bezitters van het huis waren waaruit de betreffende cijns werd betaald.
Ook bij dit perceel gaat de relatieve zekerheid over de bezitters niet verder terug dan de eerste helft van de vijftiende eeuw. Mogelijk bezat Dirk de Lu hier al in 1420 grond buiten de stadsmuur. Op 17 oktober van dat jaar beloofde Jan zoon van wijlen Wouter van den Nieuwenhuis een cijns van 20 pond uit zijn huis, erf en tuin in de Oude Hulst buiten de muren aldaar tussen erf van Dirk de Lu en een steeg.9 Op 3 juni 1429 droeg Goiart Woutersz. de Bie als echtgenoot van Agnes natuurlijke dochter van Jan van den Dijk, hem de helft in twee cijnzen over, een van 1000 en een van 100 oude schilden - dus een zeer groot bedrag - die betaald werden uit onder meer:
  • het woonhuis van wijlen Jan van den Dijk aan de Oude Hulst;
  • de achter dat huis staande windmolen;
  • uit huis en erf bij de poort van dat woonhuis naast erf van Hendrik Goiartsz. Dicbier.
Jan van den Dijk had die cijnzen beloofd aan zijn natuurlijke kinderen Hendrik en Agnes. Het zal hierbij om hun erfdeel gegaan zijn; bastaarden konden namelijk van hun vader niet ab intestaat erven.10
Op 25 augustus 1429 beloofde Willem Reeuwe als echtgenoot van Heilwig dochter van wijlen
1.Zie blz. 1, noot 1.
2.B.C.M. Jacobs, Justitie en politie in 's-Hertogenbosch voor 1629 (Assen-Maastricht 1986) 245-248.
3.Oorkondenboek van Noord-Brabant tot 1312, H.P.H. Camps ed., dl. I ('s-Hertogenbosch 1979), nr. 783.
4.Oorkondenboek Noord-Brabant I, nr. 811.
5.pro communi subsidio vicinorum meorum.
6.RANB, Archief van de Illustere-Lieve-Vrouwebroederschap 89, f 47v. nw.
7.Ald., f 47v. nw. (12 september 1348).
8.Ald., f 48-48v. nw. (26 en 27 december 1468).
9.R 1192, f 1: [Iohannes]a filius quondam Wolteri vanden Nuwenhuys promisit se daturum et soluturum Gerardo de XX librarum monete hereditarie Omnium sanctorum de et ex domo, area et orto primodicti Iohannis, sitis ... vicuîn dictum die Audehuls extra muros ibidem inter hereditatem Theoderici die Lu ex uno et [inter] ... viculum ibidem ex alio, atque ex universis et singulis aliis suis bonis, mobilibus ac immobilibus ... ---. [Datum] XVII octobris.
a Beschadigd.
10.Zie bv. A.S. de Blécourt, Kort begrip van het oud-vaderlands burgerlijk recht (7de druk met aanvullingen; Groningen 1967) bew. H.F.W.D. Fischer, 350.
Dirk de Lu een cijns aan Gerrit Mol van Driel uit het stenen huis van Dirk aan de Oude Hulst en negen kameren en de windmolen, gelegen buiten de stadsmuur.1
Op 20 mei 1433 droeg Oede weduwe van Jan van de Kelder haar vruchtgebruik op een aantal goederen over aan haar kinderen. Het ging hierbij om:
  • een erf tussen erf van eertijds Gijsbert Roesmont, nu van Jan Heusdens, en erf van Thomas zoon van wijlen Jan Persoonsz. zoon;
  • de bebouwing op dat erf;
  • het gebruik van een poort in de stadsmuur;
  • twee kamers van vier kamers en een leeg erf, genomen van het erf van Jan van de Kelder, buiten de stadsmuur naast het steegje, strekkende van de muur tot het water, zoals Dirk de Lu die nu bezit.
De kinderen droegen deze goederen over aan Dirk de Lu.2
1.R 1199, f 124: Willelmus dictus Reeuwe, tutor et maritus legitimus ut asserebat Heilwigis sue uxoris, filie quondam Theoderici die Lu, promisit mihi ad opus Gerardi Mol de Driel quod ipse dabit et solvet dicto Gerardo annuum et hereditarium censum quinquaginta aureorum denariorum antiquorum audescilde communiter vocatorum vel valorem anno quolibet decollacionis beati Iohannis Baptiste de et ex quadam domo lapidea quondam Theoderici die Lu, sita in Buscoducis ad locum dictum Audenhuls atque ex cameris dicti quondam Theoderici sitis ibidem extra murum opidi de Buscoducis necnon ex molendino venti eiusdem quondam Theoderici consistente ibidem extra murum predictum atque ex omnibus et singulis attinentiis et iuribus dicti molendini quocumque locorum consistentibus sive solvendis ---.
2.R 1203, f 194: Domicella Oda relicta quondam Iohannis de Penu cum tutore usufructum sibi ut dicebat competentem in quadam hereditate sita in Buscoducis ad vicum dictum den Audehuls inter hereditatem olim Ghiselberti Roesmont, nunc Iohannis Hoesdens, ex uno et inter hereditatem Thome filio quondam Iohannis Persoens soens soen ex alio, tendente a dicto vico usque ad murum opidi de Buscoducis, dempta de dicta hereditate quadam particula terre sita in dicta hereditate contigue iuxta vicum predicium, quam particulam terre Theodericus die Lu erga dictum Thomam dudum acquisierat; simul in edificiis in dicta hereditate consistentibus, simul etiam in iure utendi quadam porta consistente in muro predicto; insuper usufructum sibi ut dicebat competentem in duabus cameris de quatuor cameris et in hereditate quadam vacua, sumptis de hereditate quondam Iohannis de Penu predicti, consistentibus ibidem extra murum opidi de Buscoducis iuxta viculum communem extra dictum opidum, tendente a dicto muro usque aquam, in illis scilicet duabus cameris de dictis quatuor cameris que site sunt ibidem iuxta dictum viculum er tenduni a camino lapideo consistente in medietate dictarum quatuor camerarum versus er ad murum opidi predicium, et in medietate camini predicti, que due camere predicte et vacua hereditas predicta site sunt ibidem inter hereditatem Gerardi Boden ex uno et inter hereditatem reliquam quondam Iohannis de Penu predicti, quodam cepte! interposito, ex alio, que vacua hereditas predicta continet cum fundo dictarum duarum camerarum mensurando a dicto viculo usque ad palum consistentem in cono cepti! predicti centum et octo pedatas in longitudine et XXXV pedatas in latitudine, capiendo eadem latitudine a dicto palo usque ad murum opidi predicti, et que vacua hereditas continet ultra iamdicto palo versus hereditatem dicti Gerardi Boden iuxta dictum murum centum et LII pedatas et iuxta aquam ibidem fluentem centum et LVI pedatas in longitudine, capiendo eadem longitudine a cepte! predicto ad hereditatem Gerardi Boden predicti, prout primodicta hereditas cum suis edificiis et iure utendi porta predicta, particula terre predicta mihi? dempta, et prout dicte due camere er dicta vacua hereditas ibidem site sunt et ab aliis duabus cameris et reliqua hereditate quondam Iohannis de Penu distincte sunt et palate iacent, et prout Theodericus die Lu eas ad presens possidet et manu? tenet, ut dicebat, legitime supportavit mihi ad opus Iohannis, Henrici, Leonii et Theoderici fratrum et ad opus Heilwigis, Hadewigis, Belye et Ode sororum, liberorum Ode et quondam Iohannis de Penu prediciorum ---. Datum XX maii.
Notum sit universis quod cum ita actum esset, constituti igitur coram scabinis infrascriptis Iohannes et Henricus fratres, Heilwigis, Hadewigis er Belya sorores predicti cum tutore, premissa hereditarie vendiderunt Theoderico die Lu, promittentes et cum eis dicta Oda eorum mater indivisi super omnia et habenda warandiam et obligationem deponere, exceptis censu fundi et hereditario censu septem librarum monete heredibus quondam Sophie Mols et hereditario censu unius libre antique pecunie Theoderico Nerinc? et hereditario censu viginti solidorum monete cuidam altari in ecclesia beghinarum consisienti et decem solidorum monete capitulo sancti Iohannis exinde prius e iure solvendis, ut dicebant, tali condicione annexa quod dictus Theodericus supradictos census exnunc deinceps perpetue sic er taliter dabit er solvet quod dictis venditoribus ad et supra se et nona sua nec possessoribus pro tempore reliquarum hereditatum quondam Iohannis de Penu dampna exinde non eveniant in futurum, prout recognoverunt et sub obligatione premissorum repromiserunt. Testes, datum supra.
Magister Andreas die Lu super premissis et iure hereditarie reunciavit, promittens super omnia ratum servare et obligationem ex parte sui deponere. Testes Loenman et Erp. Datum XXV? maii.
Idem Theodericus iuravit proprio motu se ullas? fecisse que erunt in preiudicium ass...onis promissionis predicto!,
Op 10 mei 1454 vielen aan Goiart Dirksz. de Lu bij een erfdeling een huis en erf en twee kameren en hoven binnen en buiten de stadsmuur ten deel.1 Op 3 december 1468 verkocht Goiart een cijns van 9 pond 'uit huis en erf en tuin van genoemde Goiart, gelegen in 's-Hertogenbosch ter plaatse geheten Auden Huls tussen erf van Hendrik Hoesdens en zekere andere geburen aan de ene zijde en tussen erf van andere geburen aldaar aan de andere zijde'.2 In het cijnsregister van 1520 wordt de weduwe van Goiart nog als cijnsplichtig aangeduid; in een schepenakte van 20 december 1526 aangaande arbitrage in de geschillen over de erfenis is echter sprake van den coep van den huyse staende aen den Auden Huls gecocht bij Jans van Baex.3 Jan van Baecx(en) was gehuwd met Maria dochter van Jan van Berkel. Hun kinderen verkochten het complex op 16 januari 1579 aan Gerard Arndsz. van Deurne4 en deze op zijn beurt op 11 maart 1600 aan Anthonis Lambertsz. Cloot.5 In 1579 werd het goed omschreven als huys, erve, hoff ende afterhuys met allen den rechten ende toebehoerten staende binnen 's Hertogenbossche t'eijnden Sint Joristraet ter piaetsen genoempt den Oudenhuls, gemeynlick genoempt Baecxen poert, tussen den erve Wouter Scellens, secretaris ende greffier binnen deser stadt, aen d'een syde ende tussen erffegnisse der weduwe Jans Martens ende haren kynderen aen d'ander syde, streckende van der gemeynder straten totter stadtwal toe. Anthonis Cloot verkocht het hele complex op 5 januari 1618 aan Werner Huyn van Amstenrade, ambtman van Bruggen en maarschalk van Gulik, hoogstwaarschijnlijk ten behoeve van de Duitse Orde. Laatstgenoemd perceel werd toen omschreven als een ledige hoffstadt, daer eertijts een huijs op gestaen heeft, erffve, hoff, met een poirte aen de gemeijn straet vuijtgaende, genoempt de Baecxe poirt.6
In het goederenregister van de Vughtse commanderij uit 1624 wordt het complex bestaande uit de percelen van Roelof van Grave en de Baecxe poort omschreven als eene andere huysinge ofte woninge met eenen schoonen hoff ende versceyden cameren dyen annex, gelegen ter plaetse lest voirs. op d'ander zijde vande Molenstege. Zoals uit het voorstaande is gebleken stond het huis op het perceel van Roelof van Grave. Het perceel de Baecxe poort zal dus zijn omgetoverd tot de schoone hof.

Bezitters:

Wouter Nenne(n) (overleden 1309/10)
zijn nicht Lute, gehuwd met Hendrik Corteken
?
Jan van den Dijk
Dirk de Lu erfdeling 10 mei 1454 »
Goiart Dirksz. de Lu
zijn weduwe véér 1526 »
Jan van Baecx, gehuwd met Maria dochter van Jan van Berkel »
hun kinderen 16 januari 1579 »
Gerard Arndsz. van Deurne 11 maart 1600 »
 demptis mihi litteris quas ipse Andree suo fratri fecerat, ut dicebat. Testes, datum supra.
Godefridus die Lu prebuit et reportavit. Testes, datum supra.
Godefridus de Bruheze super premissis et iure hereditarie renunciavit ---.
Magister Andreas die Lu super quibuscumque promissionibus quas dictus Theodericus dictis liberis et Ode fecerat? ad opus dictorum Ode et liberorum eius hereditarie renunciavit ---. Datum XXV maii.
1.R 1224, f 70.
2.R 1238, f 7v: de et ex domo et area ac orto dicti Godefridi, sitis in Buscoducis ad locum dictum Auden huis inter hereditatem Henrici dicti Hoesdens ei quorundam aliorum ibidem ex uno ei inter hereditatem aliorum vicinorum ibidem ex alio. Zie ook R 1244, f 111-111v (16 augustus 1475), waarbij deze cijns wordt overgedragen aan de Bossche Heilige-Geesttafel.
3.R 1307, f 55-58. Zie ook Van Sasse van Ysselt, a.w., I, 415-416.
4.R 1413, f 197-198v.
5.R 1439, f 43v-44v.
6.R 1529, f 136-138.
Anthonis Lambertsz. Cloot 5januari 1618 »
Werner Huyn van Amstenrade
Commanderij Vught van de Duitse Orde

Het einde van de vestiging van de Duitse Orde

Het hele hierboven beschreven complex van de Duitse Orde werd op 12 augustus 1670 door de toenmalige commandeur van Vught, Ambrosius baron van Virmundt, verkocht aan Jacob Ferdinand Sweerts de Landas, heer van Oijen, Landschadenhof, Appeltem en Altforst. Met de verkoper zal de hiervóór vermelde baron van Bylant uit het cijnsregister van 1674 bedoeld zijn, ofschoon de overdracht al in 1670 had plaatsgevonden. Bovengeschreven vindt men in dit register d'heer van Oijen, dus de koper Jacob Ferdinand Sweerts de Landas. In 1670 werd het goed vrij summier omschreven als eene huijsinge, stalle, plaetse met den hoff daer ter syden by liggende, gestaen ende gelegen binnen deser stadt achter aen St. Joris straet op den Ouden Hulst.1
In het cijnsregister van 1674 treffen we voor het westelijk deel van het Massereelshuis een bedrag van 3 stuivers en 6 penningen - dit wil zeggen één penning meer dan in het register van 1573 - aan op naam van d'heer baron van Bylant.2 Hiermee is ongetwijfeld bovengenoemde baron van Virmundt genoemd. In het register dat is aangelegd in 1728 staat het perceel weer voor 3 stuivers en 5 penningen genoteerd op naam van den heer van Oijen.3
Het cijnsregister van 1674 noemt als bezitter van het complex ten oosten van bovengenoemd per-ceel eveneens d'heer baron van Bylant voor een bedrag van 11 stuivers en 12 penningen.4 Hierbij zal ook het hierna volgende perceel inbegrepen zijn geweest. Dit was nog in 1728 het geval, toen de heer van Oijen als bezitter werd genoemd.
In het cijnsregister van 1728 vinden we eerst de heer van Oijen vermeld voor 3 stuivers en 5 penningen en vervolgens voor 11 stuivers en 11 penningen. Als latere bezitters worden in dit register vermeld de weduwe van brigadier Chambrier en de overste Samuel Chambrier bij versterf van zijn moeder. Op 9 december 1778 zijn beide cijnzen gelost.5

De heer van Oijen, Jacob Ferdinand Sweerts de Landas, breidde zijn bezit nog verder naar het oosten uit door de aankoop van vier aangrenzende percelen, samen een kleine tachtig voet, zo'n 22 1/2 meter breed:6
  • een perceel van 19 voet breed dat in 1520 in het bezit was geweest van Dirk de Lu, later van de priesters van de Sint-Janskerk en vervolgens van Antonie Adriaansz.;
  • een perceel van 19 1/2 voet breed, in 1520 in het bezit van Hendrik Melisz., daarna Embert Jansz. de timmerman, Jan Merten Daniëls en Roelof Adriaan Hornkens;
  • een perceel waarvan de breedte niet wordt vermeld - gezien het cijnsbedrag ook circa 19 voet breed -, oorspronkelijk het erf van Dirk van Hees, later het huis In de Lelie geheten, in 1520 op naam van Nicolaas die Wacker, daarna eveneens Embert Jansz. de timmerman en Jan Metten Daniëls, vervolgens Willem Gijsbertsz. de visser en Hendrik Deur. Met deze laatste zal Hendrik van Berlicum bedoeld zijn. 0p 2 januari 1674 droegen zijn weduwe en kinderen dit perceel over aan Sweerts de Landas, die toen al eigenaar van het westelijk aangrenzende perceel was.7
1.R 1645, f 305-307.
2.RANB, Raad en rentmeester-generaal 281, f 24.
3.RANB, Raad en rentmeester-generaal 282, f 174v.
4.RANB, Raad en rentmeester-generaal 281, f 24.
5.RANB, Raad en rentmeester-generaal 282, f 174v.
6.Hierna volgen de opgaven uit de cijnsregisters van 1520 (ARA Brussel, Rekenkamers 45067), 1573-1640 (RANB, Raad en rentmeester-generaal 280), 1674 (RANB, Raad en rentmeester-generaal 281) en 1728-1810 (RANB, Raad en rentmeester-generaal 282). Van Sasse van Ysselt, a.w., I, 419, maakt alleen melding van de aankoop van de twee laatste percelen.
7.R 1647, f 55v-57v.
  • een perceel van 20 voet breed, in 1520 in het bezit van Lenard van Veghel, daarna van Joost Lenardsz., later van Andries Lenardsz., Simon Hendriksz. in Utrecht, Pieter Willems van Herpen en de weduwe Gerard Gerardsz, (van Rhenen). Zijn weduwe transporteerde het huis op 9 septem-ber 1678 aan de Bossche koopman Peter van Bree, die het vervolgens op 10 april 1680 overdroeg aan Sweerts de Landas.1
In zijn Voorname huizen en gebouwen van 's-Hertogenbosch zegt Van Sasse van Ysselt: Een gangske, uitkomende op de Oude Huls, boven welks poortje thans nog zijn wapen met het jaartal 1680 staat, houdt de herinnering aan den door hem als gezegd gedane koopen nog levendig. Het hele complex vererfde op de dochter van Sweerts, Elisabeth Johanna. Zij verkocht het op 16 februari 1712 aan Daniel Chambrier, brigadier en kolonel van een regiment Zwitsers, die gehuwd was met haar zuster Gratiana Catharina. De koopsom bedroeg 9000 gulden. De omschrijving luidde: eene groote huijsinghe mette naest aengelegene huysinghe, hoff ende orangiehuijs, staende ende gelegen inde St. Joris straet binnen dese stadt genaamt Hulsterhoeck.2 Op 14 december 1801 ten slotte transporteerden de kinderen van Leopold van Limburg Stirum en wijlen Theodora Odelia Carolina Louisa van der Does van Noordwijk het complex aan Petronella Josephina van den Heuvel, echtgenote van Joseph Hendrik George de Guernon de Pretzi. De koopsom bedroeg 5100 guldel. Het huis was hun aangekomen uit de nalatenschap van Elisabeth Gratiana Sayer, weduwe van Albert Dominicus van Limburg Stirum en dochter van John Sayer, ritmeester van de dragonders en gehuwd met Johanna Suzanna Chambrier, dochter van van Daniel Chambrier en Gratiana Catharina Sweerts de Landas.3 In 1801 luidde de omschrijving van het goed:
eene huizinge voorzien van verscheide schoone groote zoo boven als beneden vertrekken, keuken, kelders en verdere commoditeiten, openplaats met casematten onder stads wallen, als meede koetshuis, stallinge en koetsierskamer, staande binnen deeze stad 's Bosch in St. Jorisstraat, d'eene zyde de heer van Adrichem, aan d'andere zyde den volgende moeshof, strekkende voor van de straat tot tegen de stads wallen, item een groote hof met hovenierswoning met casematten onder stads wallen, staande binnen deese stad opde Weversplaats over St. Jorisstraat, aan de eene zyde (ruimte opengelaten), aan de andere zyde de vorige huizinge, strekkende voor van de straat agterwaerds tot deser stads wallen.4

Opeenvolgende bezitters:

Commanderij van Vught van de Duitse Orde 12 augustus 1670 »
Jacob Ferdinand Sweerts de Landas »
zijn dochter Elisabeth Johanna 16 februari 1712 »
haar zuster Gratiana Catharina, gehuwd met Daniël Chambrier »
hun dochter Johanna Suzanna, gehuwd met John Sayer »
dochter Elisabeth Gratiana Sayer, gehuwd met Albert Dominicus van Limburg Stirum »
hun zoon Leopold van Limburg Stirum »
zijn erfgenamen 14 december 1801 »
Petronella Josephina van den Heuvel, echtgenote van Joseph Hendrik George de Guernon de Pretzi

Conclusie

Het is dus duidelijk dat in de tweede helft van de vijftiende en de eerste helft van de zestiende eeuw zowel aan de west- als aan de oostkant van het totale complex (I, II en III) een huis heeft gestaan: aan de westzijde het Massereelhuis, bestaande uit een samenvoeging van drie kavels, en aan de oostzijde het huis de Baecxe poort, dat mogelijk omstreeks 1300 in het bezit was van de Bossche schepen Wouter Nenne. Waarschijnlijk zijn van deze beide huizen dat bij de opgraving DBZN resten aangetroffen.
1.R 1649B, f 204v-205; en R 1650B, f 163v.
2.R 1704, f 293v-294v.
3.Van Sasse van Ysselt, a.w., I, 419-420.
4.R 1791, f 512v-513.
Op het middendeel stonden negen en later zes woningen. Mogelijk werd deze bebouwing voorafgegaan door het grote, naar achter gelegen huis waarvan bij de opgraving fundamenten zijn gevonden. Wellicht was dit het huis van Roelof van Grave, al is daar geen enkel gegeven over aangetroffen.
Interessant is tot slot het feit dat er zich in de hier behandelde periode buiten de stadsmuur nog
een beemdje of kampje lag, waarlangs zich een straat bevond die zich uitstrekte tot aan de Dieze. Er zal zich dus een doorgang van enige omvang in de stadsmuur hebben bevonden.

Martin W.J. de Bruijn, Utrecht, oktober 2002